Begroetingen en kennismaken

• Hola — Hallo

• ¿Qué tal? — Hoe gaat het?

• ¿Cómo estás? — Hoe gaat het met jou?

• Bien, gracias — Goed, dank je

• Mal / así así — Slecht / zozo

• ¿Y tú? — En met jou?

• Mucho gusto — Aangenaam

• Encantado/a — Aangenaam kennis te maken

• ¿Cómo te llamas? — Hoe heet jij?

• Me llamo... — Ik heet...

• Soy... — Ik ben...

• ¿De dónde eres? — Van waar ben je?

• Soy de Bélgica / España / México — Ik kom uit België / Spanje / Mexico

• ¿Cuántos años tienes? — Hoe oud ben je?

• Tengo 16 años — Ik ben 16 jaar oud

• ¿A qué te dedicas? — Wat doe je (voor werk/studie)?

• Soy estudiante — Ik ben leerling/student

• Este es mi amigo / Esta es mi amiga — Dit is mijn vriend(in)

• Él se llama... / Ella se llama... — Hij/zij heet...

---

Groepen & Mensen

• el amigo / la amiga — vriend / vriendin

• los compañeros — klasgenoten

• el chico / la chica — jongen / meisje

• el señor / la señora — meneer / mevrouw

• los padres — de ouders

• el profesor / la profesora — leerkracht

---

Afspreken & tijd

• ¿Tienes planes hoy? — Heb je plannen vandaag?

• ¿Quedamos? — Spreken we af?

• ¿A qué hora? — Hoe laat?

• ¿Dónde? — Waar?

• ¿Qué hacemos? — Wat doen we?

• ¿Quieres ir al cine? — Wil je naar de film gaan?

• ¡Vale! / ¡De acuerdo! — Oké! / Akkoord!

• Nos vemos a las tres — We zien elkaar om drie uur

• en la plaza — op het plein

• delante del colegio — voor de school

• después de clase — na de les

• este fin de semana — dit weekend

• el lunes / el martes... — maandag / dinsdag...

---

Activiteiten om samen te doen

• salir con amigos — uitgaan met vrienden

• tomar algo — iets gaan drinken

• ir al cine — naar de bioscoop gaan

• dar un paseo — een wandeling maken

• estudiar juntos — samen studeren

• charlar — babbelen

• escuchar música — muziek beluisteren

• bailar — dansen

• jugar al fútbol — voetballen

---

Emoties & reacties

• ¡Qué bien! — Wat leuk!

• ¡Qué guay! — Wat tof!

• ¡Genial! — Super!

• Me gusta / No me gusta — Ik vind het leuk / niet leuk

• ¡Qué aburrido! — Wat saai!

• Estoy cansado/a — Ik ben moe

• Estoy contento/a — Ik ben blij

• Estoy nervioso/a — Ik ben zenuwachtig

---

Afscheid nemen

• Adiós — Tot ziens

• Hasta luego — Tot straks

• Hasta mañana — Tot morgen

• ¡Nos vemos! — We zien elkaar!

• ¡Cuídate! — Zorg goed voor jezelf

• Buenas noches — Goedenacht

• Buen fin de semana — Fijn weekend